EGIDIUS WAER BESTU BLEVEN

Dit lied heeft me altijd wat gedaan.
Er spreekt zoveel droefenis en verlatenheid uit!

Het is waarschijnlijk het bekendste middeleeuwse lied uit de Nederlandse literatuur!

De auteur is onbekend
De datering is ca. 1400
De tekst komt uit het Gruuthuse-handschrift
EGIDIUS WAER BESTU BLEVEN

Egidius, waer bestu bleven ?
Mi lanct na di, gheselle mijn.
Du coors die doot, du liets mi tleven.
EGIDIUS WAAR BEN JE GEBLEVEN

Egidius, waar ben je gebleven?
Ik mis je, mijn vriend.
Je koos de dood, je liet mij 't leven.
Dat was gheselscap goet ende fijn,
Het sceen teen moeste ghestorven sijn.
Nu bestu in den troon verheven
Claerre dan der zonnen scijn,
Alle vruecht es di ghegheven.
De vriendschap was goed en fijn,
maar de dood moest bij jou zijn.
Nu ben jij op de troon verheven
omstraald door zonneschijn.
Alle vreugde is jou gegeven.
Egidius, waer bestu bleven ?
Mi lanct na di, gheselle mijn.
Du coors de doot, du liets mi tleven.
Egidius, waar ben je gebleven?
Ik mis je, mijn vriend.
Je koos de dood, je liet mij 't leven.
Nu bidt vor mi: ic moet nog sneven
Ende in de weerelt liden pijn.
Verware mijn stede di beneven:
Ic moet noch zinghen een liedekijn.
Nochtan moet emmer ghestorven sijn. 
Bid nu voor mij: ik moet nog sneven
in de wereld met zijn pijn.
Bewaar een plaats om bij jou te zijn:
ik moet hier nog zingen een koraal,
maar sterven moeten we allemaal.
Egidius, waer bestu bleven ?
Mi lanct na di, gheselle mijn.
Du coors die doot, du liets mi tleven. 
Egidius, waar ben je gebleven?
Ik mis je, mijn vriend.
Je koos de dood, je liet mij 't leven.

 

Het is een klaagzang over een overleden vriend. 
‘Du coors die doot’ staat er in het Middelnederlands. 
Je kunt dat vertalen met ‘Jij koos de dood’, al heeft het zeker niet de bijbetekenis van zelfmoord. 
In de Middeleeuwen was het duidelijk: wie zelfmoord pleegde kwam niet in de hemel. 
Omdat uit het lied blijkt dat Egidius wel in hemel is, weten we dus dat hij geen zelfmoord gepleegd kan hebben. 

In deze ene regel, Du coors die doot, du liets mi tleven, wordt heel scherp de tegenstelling aangeduid waarom het in dit lied gaat: de overleden vriend staat aan de kant van de gelukkigen, namelijk de zielen in de hemel, terwijl de zanger nog in pijn en moeite verder moet leven.

De dichter schrijft over zijn verdriet en betreurt zijn lot. Hij spreekt tot zijn vriend die nu in de hemel is en vraagt of hij alsjeblieft voor hem wil bidden. 
Zorg dat er naast jou nog een plaatsje voor mij overblijft, vraagt hij. 
Ik moet nog een liedje zingen, schrijft de dichter, en het is alsof hij daarmee het liedje bedoelt dat hij op dat moment zingt, namelijk het Egidiuslied. 
Maar het slaat ook op alles wat hij nog op aarde moet doen. 
‘Een liedje zingen’ is daarbij een beeld voor al zijn geploeter, voor zijn verdriet en voor de gedachte aan zijn vriend.